Organisatie voor regionale geschiedenis in het Gooi en aangrenzende gebieden
Random header image... Refresh for more!

1 – De Geologie tussen Vecht en Eem

Stuwwallen en glaciale bekkens domineren nog altijd een groot deel van het Nederlandse landschap. Beide komen voor tussen Vecht en Eem. De Gooise heuvels in het verlengde van de Utrechtse heuvelrug maken deel uit van dezelfde beboste stuwwal die zich uitstrekt van de Aalberg aan het Gooimeer tot de Grebbeberg aan de Nederrijn. De Eemvallei is uitgediept door gletsjers uit de voorbije ijstijd.
Om de structuur en ontwikkeling van de heuvelrug te begrijpen moeten we zelfs een kleine twee miljoen jaar terug in de geschiedenis. ‘Nederland’ bestond nog niet als zodanig. Het was een onderdeel van het grote Noordzeebekken. De kustlijn lag ruwweg ter hoogte van de Belgische en Duitse grens. Grote rivieren uit het oosten (Eridanos) en het zuiden (Rijn en Maas) voerden zand en grind aan en vulden de kustgebieden met sediment. Langzaam maar zeker werd de ondergrond van ‘Nederland’ gevormd. In het noorden vooral door oostelijke zanden en in het zuiden door zuidelijke zanden. De grens lag ter hoogte van ’t Gooi.

201_01
2 miljoen jaar geleden:
Het grootste deel van Nederland lag aan het begin van het Pleistoceen nog onder water. Geleidelijk werd de zeebodem door de Eridanos en andere oostelijke rivieren opgehoogd met stenen, zand en klei. Ook de Rijn droeg flink wat stenen bij. Nederland werd een rivierdelta.
1,8 miljoen jaar geleden:
Het Gooi lag op de grens van aangevoerde oostelijke (wit gekleurde) en zuidelijke (bruin gekleurde) zanden, zodat we die beide in onze omgeving kunnen aantreffen
500.000 jaar geleden:
Zo’n half miljoen jaar geleden bereikten de oostelijke rivieren ons land niet meer. Erosiemateriaal uit het stroomgebied van de Rijn en de Maas bedekt nu het Gooi en het grootste deel van ons land.

Eridanosrivier

De belangrijkste aanvoer van sediment kwam van de machtige Eridanos-rivier, de grootste West-Europese rivier ooit, die 11 miljoen jaar lang sedimenten uit Finland, Zweden, de Baltische staten, Polen en Duitsland naar de Noordzee afvoerde en zo het zuidelijke deel van het Noordzeebekken opvulde. Uit Zweden bracht deze rivier spierwit zand naar ons toe, het zogenaamde kaolienzand, dat voor metselaars het toppunt van metselzand is.
Die aanvoer hield op toen 700.000 jaar geleden gebergtevormende bewegingen in de aardkorst grote veranderingen teweeg brachten in westelijk Europa. Denemarken kwam omhoog, de Eridanos werd afgedamd en verdween. Het gebied ten noorden van de heuvelrug, ooit in de delta van de Eridanos gelegen, werd een deel van de delta van de Schelde, de Maas en de Rijn, aanstromend uit het zuidoosten. Vanaf dat moment werden er alleen bruine zanden aangevoerd (zie afbeelding). Tot ongeveer 150.000 jaar geleden had het gebied rondom de huidige heuvelrug nog geen eigen landschappelijke vorm. Het maakte nog steeds deel uit van een grote riviervlakte.

Klimaatwisselingen

Noordwest Europa was gedurende de laatste twee miljoen jaar vele malen onderhevig aan een wisseling van het klimaat. In koude tijden groeiden de ijskappen aan de polen aan, waardoor de zeespiegel wel honderd meter daalde. De droge Noordzee verbond Nederland met Engeland. Flora en fauna reageerden hierop door migratie en verdwenen in extreem koude tijden soms uit onze gebieden.

Saalien
Tijdens de op een na laatste koude tijd, het Saalien (ongeveer 370.000-130.000 jaar geleden) bereikte het Scandinavische landijs ook Nederland. Enorme gletsjers schoven de oude rivierdalen, waaronder de Eemvallei binnen. Uiteindelijk werd meer dan de helft van ons land, ongeveer tot de lijn Haarlem-Nijmegen, bedekt met een zeer dik pakket landijs.

Stuwwallen
Tijdens het aangroeien van het ijs gleed het ijs als het ware over de ondergrond. Toen de uitbreiding echter stopte zakte het ijs onder zijn eigen gewicht weg in de ondergrond en drukte hierbij langs de randen een wal op. Een stuwwal werd gevormd. Uit het hoogteverschil tussen de top van de stuwwallen en de diepte van de glaciale bekkens kan afgeleid worden dat de minimale ijsdikte bij het ijsfront 225 m. moet hebben bedragen.
Het hoogste punt in het Gooi is nu de Tafelberg bij Blaricum (37 m + NAP). Andere hoge punten in het Gooi zijn onder meer de Aardjesberg te Hilversum, Sint Janskerkhof te Laren, de Trappenberg, Aalberg (met klifkust) en Eukenberg te Huizen en de Hengstenberg nabij Hollandsche Rading.
Maar ook in de Vechtstreek zijn opgestuwde hoogten te herkennen, waarvan de Berg te Nederhorst en Muiderberg de meeste bekende zijn. Zowel in de Eem- als Vechtstreek zijn vele zandopduikingen bekend die echter nu, door inklinking van het veen, vaak niet meer herkenbaar zijn in het landschap.
Bovenop de stuwwallen kan men zwerfstenen vinden waaruit blijkt dat het ijs tot boven op de stuwwallen moet hebben gelegen. Deze stenen, vaak duidelijk te onderscheiden van de aanwezige (rivier)kiezels, werden vanuit Scandinavië meegevoerd met het ijs. Een heel bekende, grote kei, is ‘de kei van Hilversum’, die met de nodige moeite vanaf de hei naar het centrum van Hilversum werd gebracht en sindsdien een begrip is in de regio.

Smeltwaterdalen
Tegen het eind van de Saale-ijstijd, ongeveer 130.000 jaar geleden werd het warmer en begon het ijs te smelten. Grote hoeveelheden smeltwater, vermengd met zand, zochten een weg naar lager gelegen delen in het zuiden en het westen. Er ontstonden waaiervormige zandlichamen zg sandrs. Bussum en ’s-Graveland zijn op een sandr gebouwd.

201_02201_03201_04
IJswal: Het ijsfront, ongeveer 200 meter hoog, in vergelijking met het Hilversumse raadhuis, de Utrechtse domtoren en de St Vituskerk te Hilversum. Bouwkuil te Bussum: Duidelijk is de gelaagdheid te zien veroorzaakt door modderstromen ten gevolge van het smelten van de ijskap aan het einde van voorlaatste ijstijd, het Saalien. Windkanters: Windkanters, keien met vlakken en hoeken duizenden jaren tijdens de laatste ijstijd door zand en wind geslepen.

Het Eemien: 15.000 jaar tropisch Nederland

Na de Saale-ijstijd steeg de temperatuur niet alleen in Nederland, maar wereldwijd. Behalve de Scandinavische ijskap smolten hierdoor ook delen van Antarctica en Groenland, waardoor de zeespiegel aanzienlijk steeg, tot zo’n 1 à 2 meter hoger dan nu. Omdat er geen duinen waren werden grote delen van het Nederlandse vasteland daarbij, voor het eerst sinds 1,8 miljoen jaar, weer door de zee overspoeld. Ook de Eemvallei, het stroomgebied van het riviertje de Eem en uitgediept door gletsjers uit de voorbije ijstijd liep onder en vormde een kleine binnenzee.

Flora en fauna
Pollenonderzoek heeft aangetoond dat er tijdens het Eemien planten voorkwamen die van een warm klimaat hielden. De ‘subtropische’ temperatuur maakte onze omgeving ook heel aantrekkelijk voor dieren uit veel warmere streken. Uit fossiele vondsten blijkt dat naast bekende soorten als herten, paarden en wilde varkens er ook bosolifanten en nijlpaarden in onze streek moeten hebben geleefd.

Weichselien: een nieuwe barre winter

Na een periode van weldadige warmte raakte het noordelijk halfrond 115.000 jaar geleden opnieuw in de greep van een lange barre winter, die ruim 100.000 jaar zou duren. Deze koude tijd werd wel onderbroken door korte warmere perioden.
Het Scandinavische landijs breidde zich opnieuw uit en gletsjers begonnen weer zuidwaarts te stromen. In tegenstelling tot de voorgaande ijstijd bereikte het landijs ons land ditmaal niet. Nederland werd echter wel blootgesteld aan hevige koude, aangevoerd door overwegend westelijke winden. De bodem raakte hierdoor eeuwenlang permanent bevroren. De bossen verdwenen en er ontstond een toendralandschap, waarin allerlei nu uitgestorven zoogdieren, zoals de mammoet, wolharige neushoorn, oeros en reuzenhert rondtrokken.
Langdurige stormen bliezen zand van de drooggevallen Noordzee naar onze streken, vulde rivierdalen op en vormde een dik pakket dekzanden, vooral tegen de hoge stuwwallen. In de bodem vastgevroren keien werden als het ware gezandstraald. We vinden ze nu op de hei als de glanzende ‘windkanters’, niet zelden verward met vuistbijlen.

Holoceen: een relatief warme tijd

Ongeveer 11.000 jaar geleden verbeterde het klimaat weer en begon de relatief warme tijd waarin wij thans leven. De Noordzee liep weer vol en stond nu weer via het Kanaal in verbinding met de Atlantische oceaan. Dit veroorzaakte een stroming van de oceaan richting Noordzee. De zanden die hierdoor werden meegevoerd werden weer afgezet tegen de ondiepten van het ‘vaste’ land en de Nederlandse duinenrij werd gevormd. Zo ontstond de definitieve vorm van Nederland. Het opgestuwde Gooi werd geflankeerd door natuurlijke veenmeren zoals het Horstermeer te Nederhorst den Berg en Naardermeer bij Naarden en de veenriviertjes Eem, Vecht én de Drecht bij Loosdrecht.

Zoeken en bekijken

Literatuur

  • Sybren de Hoog, Eemland, beschrijving van een weerbarstige landstreek, Baarn 1978.
  • Jan van de Kam, ‘Het ontstaan van het landschap’, in: Spectrum Atlas van de Nederlandse landschappen, Utrecht/Antwerpen 1979, p. 9-25.

Te bezoeken plekken
Geologisch Museum Hofland, Laren
Sint Janskerkhof, Laren
Aalberg aan het Gooimeer met klifkust, Huizen
Trappenberg, Huizen
Eukenberg, Huizen
Tafelberg bij Blaricum
Hengstenberg, Hilversum/Hollandsche Rading
Aardjesberg, Hilversum
De Kei, Hilversum
De (kerk)berg, Nederhorst den Berg
Horstermeer, Nederhorst den Berg
Muiderberg, gemeente Muiden
Naardermeer, Naarden