4 – Kerstening en Frankisering
Een van de meest fundamentele gebeurtenissen in Europa was de komst van het christendom. Uiteraard bereikte die religie ook ons land. Missionarissen, veelal Angelsaksische religieuze leiders, verkondigden het evangelie. Willibrord († 739) en Bonifatius († 5 juni 754) waren de kampioenen van de Nederlandse kerstening: de bekering tot het christendom (kersten is een oude vorm van het woord christen), gevolgd door de uit onze streken afkomstige Liudger. Daarbij kregen zij ondersteuning van de Frankische koningen. Op hun beurt ontvingen deze van de geestelijkheid ideologische instrumenten om naar Romeins model een nieuw keizerrijk op te bouwen. Kerstening en ‘Frankisering’ gingen dus gelijk op.
De Franken

Willibrord als aartsbisschop, geflankeerd door twee diakens. Miniatuur uit ca. 1000.
Coll. Het Utrechts Archief.
Nadat in de vijfde eeuw het Romeinse Rijk knock-out was geslagen, namen de Merovingische Heerkönige (stamhoofden annex legerleiders) geleidelijk de macht over. Het duurde echter nog lange tijd voordat zij de noordelijke Nederlanden innamen. Om en nabij 630 wisten Frankische krijgers Utrecht in de as te leggen. Daarna stichtte de Frankische koning er een kerkje in het Romeinse castellum. Pas tegen het jaar 720 lukte het om de Hollandse en Utrechtse gebieden onder Frankisch bewind te brengen. De Friezen bleven hardnekkig verzet bieden, maar moesten het hoofd buigen voor Karel Martel ‘De strijdhamer’ (714-741) en Karel de Grote (768-814). Deze oorspronkelijke hoffunctionarissen van de Merovingers hadden de macht overgenomen en een eigen dynastie gesticht. Aanvankelijk noemden zij zich Pippiniden, naar Pippijn I, en later Karolingen, naar Karel Martel.
De Karolingen gaven hun getrouwen en krijgers als beloning land in leen. Dat kon gaan om in beslag genomen kerkelijke goederen of om stukken van koninklijke domeinen of veroverde gebieden. Daarnaast vergaven zij hoge wereldlijke en kerkelijke ambten, zoals dat van graaf of bisschop. Het Nardinclant, zoals Gooiland toen werd genoemd, werd ook in leen uitgegeven. Dat moet ergens halverwege de negende eeuw zijn gebeurd. De gelukkige ontvangers waren de Hamalanders of Meginhardi. Geestelijken die daar aangesteld of aanwezig waren, hadden ook bezit in die streek. In hun machtsvorming werden de Karolingen echter onderbroken door de Noormannen, die ongewild een grote invloed op de ontwikkeling van het Nardinclant hebben gehad.
Tijdens de Noormannenstormen had de bisschop van Utrecht zijn toevlucht in Deventer gezocht. Daar zwaaiden de Hamalanders ook de scepter. De hoge geestelijke kreeg die bescherming echter niet voor niets. Ondanks dat hij alles in het werk stelde om zijn bezit te behouden, moest de bisschop in ruil voor het geboden onderdak gebied afstaan. De Hamalanders wisten zo grote delen van het bisschoppelijke grondbezit te verkrijgen, waaronder de gronden in Nardinclant. Voor de vorm heette dit een uitgifte in leen. Samen met het al verworven deel bestierden de Hamalanders rond 920 een enorm gebied, globaal gelegen tussen de rivieren de Vecht en de Eem.
Het bisdom wist desondanks Gooise grond te behouden, zij het weinig. Dat geringe bezit werd omstreeks 1100 overgedaan aan het kapittel van Sint-Jan. Een kapittel is een aan de kerk gebonden gemeenschap van geestelijken die zich aan de kerkelijke regels of canones hielden; de zogenoemde kanunniken. Veel eerder al, in 968, had graaf Wichman van Hamaland het Nardinclant met alles wat daarbij hoorde, dus met inbegrip van de inwoners, geschonken aan het vrouwenklooster Elten.
De Kerstening
Na de successen van Karel Martel begon Willibrord in Utrecht met de restauratie van de kerkjes in het castellum. Hij wijdde het belangrijkste godshuis aan Sint Maarten, de beschermheilige van de Merovingen. Het fungeerde als missiepost. Ondertussen was vanuit Engeland een zekere Wynfreth aangekomen. Hij kreeg van de paus opdracht het missiewerk in de Nederlanden voort te zetten en koos, om zijn werk beter te kunnen uitvoeren, een ‘artiestennaam’: Bonifatius.
Zowel Willibrord als Bonifatius hebben onze streken aangedaan. Bonifatius’ belangrijkste doel was de bekering van de Friezen. Deze sloegen hem echter na een preek zonder pardon dood. En er was meer tegenslag. De kerstening verliep veel langzamer dan werd gedacht en gehoopt. De missionarissen kregen het niet voor elkaar om alle heidense gebruiken en rituelen uit te roeien. Daarom gingen ze over tot ‘hergebruik’: samensmelting van het oude met het nieuwe. Heidense feesten en goden werden vermengd met christelijke riten en heiligen. Het bekendste voorbeeld is natuurlijk het winterfeest van het licht. Dat werd kerstmis, de geboorte van Jezus Christus. Wat de samensmelting ook zeer bevorderde was de vestiging van kloosters in heidens gebied, evenals het stichten van christelijke kerken op plekken waar tot dan toe heidense afgoden werden vereerd.
Dat was de geestelijke kant van de zaak. Maar er mocht één praktisch aspect absoluut niet over het hoofd worden gezien: de samenwerking met wereldlijke machthebbers. Bonifatius schreef al: ‘Zonder de bescherming van de Frankische vorsten kan ik de gelovigen niet besturen en kan ik evenmin de priesters, geestelijken en monniken verdedigen. En zonder hun mandaat en gezag kan ik de heidense riten en de verering der afgoden in Germanië niet verhinderen’.
Met de dood van Bonifatius kwam aan de verspreiding van het christelijk geloof geenszins een eind. Zijn opvolger Liudger († 809) – afkomstig uit Werinon (Nederhorst den Berg) waar hij de kerk stichtte – zette het werk voort. Hij predikte vanuit het klooster Werden, niet ver van Essen aan de Ruhr gelegen. Rond het jaar 900 behoorden zowel de kerk met kerkelanden in Muiden als de oudst bekende Gooise kerk met bijbehorend kerkeland tot de kloosterbezittingen. Zoals gezegd kreeg het klooster Elten ruim zeventig jaar later vaste voet in de streek. Muiden en Weesp kwamen in handen van de Utrechtse kerk.
De ontvangst en acceptatie van het christendom in Gooiland werden in de tiende eeuw vooral via Werden en Elten bevorderd en verankerd. Die invloed is nog steeds zichtbaar in de vorm van de kerken die gewijd zijn aan de patroonheilige van Elten: Sint Vitus. Heiligen waren de meest standvastige getuigen van het christelijk geloof. Ze waren er bovendien dikwijls voor gestorven. Als martelaren stonden zij voor de overwinning van de geest op het lichaam en vooral van het leven op de dood. De heilige was via de zogenoemde relieken – stoffelijke resten zoals schedels en botten, nagels of haren – ook echt fysiek aanwezig. Kort gezegd waren zij de bemiddelaars tussen God en de gelovigen. Van hun vaak wonderlijke en van vroomheid doordrenkte levensgeschiedenissen (vitae of heiligenlevens) werden compilaties gemaakt. De bisschoppen en de priesters gebruikten die samenvattingen als basis voor hun preken.
Op deze manier konden de geestelijken het christelijk geloof prima verspreiden. De acceptatie daarvan verbonden zij aan de eerste levensbehoeften. Elten had namelijk de meeste grond in handen en de Gooise landbouwers konden het zich niet permitteren om tegen de christelijke leer in te gaan. Toen de kerstening zo’n beetje was voltooid, was het tijd om de kerkelijke organisatie verder vorm te geven.
Relatie met de Landelijke Canon
- Venster 3: Willibrord (658 – 739)
- Venster 4: Karel de Grote (742 – 814)
Relatie met de Geschiedenistijdvakken
- De tijd van de Romeinen en Germanen (0 – 500)
- De tijd van de monniken en ridders (500 – 1000/1200)
- “Een vergeten heilige uit de buurt, de missionaris Liudger 742-809”: een bijdrage van Henk Michielse (2010)
Zoeken en bekijken
Literatuur
- D.P. Blok, De Franken in Nederland (Bussum 1973).
- W. Blockmans & P.C.M. Hoppenbrouwers, Eeuwen des onderscheids. Een geschiedenis van Middeleeuws Europa (Amsterdam 2004).
- A.H. Bredero, Christenheid en Christendom in de Middeleeuwen; over de verhouding van godsdienst, kerk en samenleving (Kampen/Kappellen 1983).
- Els N.G. van Damme, ‘De Willibrordkerk in Nederhorst den Berg. Nieuw licht op de vroegste geschiedenis.’ In: TVE 2008/1, p 11-20.
- H.A. Heidinga, G.A.M. Offenberg, Op zoek naar de vijfde eeuw. Franken en Romeinen tussen Rijn en Maas(Amsterdam 1992).
- R. McKitterick, The Frankish Kingdom under the Carolingian 751-987 (Londen/New York 1983).
- M. Mostert, 754: Bonifatius bij Dokkum vermoord, Verloren Verleden. Gedenkwaardige momenten en figuren uit de vaderlandse geschiedenis, deel 7 (Hilversum 1999).
- I. Wood, The Merovingian Kingdoms 450-751 (Londen/New York 1994).
- A. Manten, ‘Bonifatius en daarna. Middeleeuwse Kerkstichtingen in en rond de Vechtstreek’. In: TVE2005/2 p 102-126
Te raadplegen websites
de Limes – grens van het Romeinse Rijk
Te bezoeken plekken
De Grote Kerk van Naarden (Sint-Vitus)
De kerk te Hoog-Elten (Duitsland)
De St. Wilibrordkerk in Nederhorst den Berg
Aanvullende tekst
Van Bisscop Sunte Ludger is o.a. bekend dat hij een uitgestrekt landgoed bezat dat reikte van Zuilen tot Muiden; dat hij in Werinon (nederhorst den Berg) een kerk bouwde die de moederkerk werd van Muiden, Naarden, Loenen en Weesp; dat hij stichter was van de abdij Werden en dat Muiden en Naarden rond 900 voor het eerst werden genoemd in de bezittingenlijst van die abdij. Niet voor niets wordt Ludger of Liudger vermeld in deze canon. Desondanks heeft deze heilige in Nederland nooit veel verering ondervonden. Daarom is het buitengewoon aardig dat Verloren in Hilversum 1200 jaar na zijn dood het enige Middelnederlandse heiligenleven van Liudiger heeft uitgegeven, aangevuld met een hedendaagse hertaling en een informatieve inleiding door Ludo Jongen en met een Ten Geleide van de Duitse Liudgerspecialist prof. dr. Arnold Angenendt.
Download de bijdrage van Henk Michielse “Een vergeten heilig uit de buurt, de missionaris Liudger 742-809” (pdf-bestand, 3,5 Mb).