Marco Tortorelli
Ik kom uit Grassano, een plaats van ongeveer 6000 inwoners in Basilicata (Zuid-Italië). Ik ben daar geboren op 1 september 1932. Mijn vader werkte er in de landbouw, zoals bijna iedereen daar. Wat we nodig hadden kwam bijna allemaal van dat land: olijven, wijn, groenten, maar vooral graan. Van onze oogst verkochten we het grootste gedeelte.
Iedereen van ons gezin moest meewerken op het land. Mijn twee broers en drie zussen zijn drie jaar naar de basisschool geweest. Ik was de enige die een jaar op de mulo heeft gezeten. Mijn ouders waren analfabeet, dus ze konden me niet helpen bij mijn huiswerk. Na het eerste jaar mulo ben ik met school gestopt, want ik had geen interesse meer in leren. Ik heb toen tot mijn diensttijd meegewerkt op het land.
Na mijn militaire dienst heb ik weer een paar jaar bij mijn vader op het land gewerkt. Toen kreeg ik een brief uit Frankrijk van een vriend van me, dat zal in 1953 zijn geweest. Hij was in de buurt van Metz bij de hoogovens gaan werken. Hij schreef: ze hebben hier mensen nodig, zou je willen komen? We zijn met vier jongens uit Grassano clandestien naar Frankrijk gegaan. Ik verdiende wel behoorlijk, maar ik vond het werk zelf en de ploegendiensten erg zwaar. Dus toen ik bericht kreeg dat mijn zus ging trouwen, ben ik vertrokken en niet meer teruggekomen.
Ik ging weer werken bij mijn vader op het land. Toen hoorde ik dat er werk in Holland was. Je moest tussen de 20 en 30 jaar oud zijn en ongetrouwd. Ik heb me daarvoor aangemeld, samen met drie vrienden. Eerst gingen we naar Milaan. We hebben daar een contract getekend om te werken in de zongordijnenfabriek van Balatum in Huizen.
We zijn met de trein van Milaan naar Utrecht gegaan, dat heeft anderhalve dag geduurd. In Utrecht stond een tolk op ons te wachten met een bordje Balatum. We werden naar een hotel gebracht waar we koffie kregen. Daar was ook meneer Van Gils, de personeelschef. Met twee auto’s gingen we naar Huizen.
Op 11 november 1960 kwamen we daar aan, de elfde van de elfde. In hotel Promenade werden we verwelkomd door mevrouw Rol en haar reusachtige zoon, die jongen was twee meter tien. In de fabriek kregen we te zien wat voor werk we moesten doen. Dat was op vrijdag. Op maandag zijn we begonnen. Ik moest het papier op de juiste lengte snijden. Dat heb ik zes maanden gedaan. Op een dag kreeg ik te horen dat ik 10.000 meter had gesneden, zoveel had nog nooit iemand voor elkaar gekregen.
We sliepen de eerste twee tot drie maanden in het hotel, daarna in de barakken die ze daar hadden neergezet. Toen we in Huizen aankwamen was het mooi weer, maar daarna werd het koud en glad. In de barakken was geen verwarming. Op een ochtend in april of mei was alles vochtig. We hebben dat gemeld bij de directie, maar zonder resultaat. Toen hebben we gestaakt. Op maandagochtend zijn we bijna allemaal thuisgebleven, eentje is er wel gegaan maar die zei dat hij geen idee had waar de anderen waren. De directie kwam vragen wat er aan de hand was. We hebben het toen uitgelegd. De directie beloofde dat het de volgende week opgelost zou worden. ’s Middags zijn we toen weer aan het werk gegaan. We hebben wel gezegd: als het de volgende week niet in orde is, gaan we allemaal naar huis.
De volgende week stonden er kachels in de barakken. Van collega’s van Balatum kregen we al snel een stel oude fietsen. Daarop reden we in kolonne naar het werk. Ook op zondag gingen we fietsen, maar dat werd door de bevolking van Huizen afgekeurd. Je zag ze gluren achter de gordijnen. De zondag in Huizen was heel ongezellig. Op zaterdag was het wel gezellig.
De Lindenlaan, waaraan we zaten, was toen de hoofdstraat van Huizen, daar gingen de mensen op zaterdag uit. Er werd daar veel gewandeld, het was er heel druk, en Promenade was het centrale punt in het uitgaansleven.
Het Nederlandse eten was niks. We hadden regelmatig een nieuwe kok, maar geen van allen kon goed koken. Op gegeven moment kregen we rijst, het was een grote slijmerige bal. Het vlees dat erbij zat hebben we wel opgegeten, de rest bleef liggen. Mevrouw Rol zag dat en vroeg: jongens, wat is dat? We zeiden: mevrouw, dit is geen eten, dit is behangplaksel. Een van de Italianen van Balatum werd toen kok bij Promenade, toen was iedereen tevreden. Hij is daar acht jaar gebleven.
Toen ik zes maanden hier was ben ik aangereden door een brommer. Mijn enkel was gebroken. Toen ik na de aanrijding in het ziekenhuis lag, heb ik mijn (Nederlandse) vrouw leren kennen. Zij was op bezoek bij de man van een vriendin en gaf aan de mannen in de zaal wat eau de cologne. Ik lag in mijn bed om mijn mamma mia te roepen. Toen riep iemand tegen haar: geef die verrekte Italiaan ook wat, dan is-ie stil. Ze vond het zielig dat ik daar zo alleen lag (ze wist niet dat ’s avonds mijn Italiaanse collega’s langskwamen). En zo is het begonnen. Mijn schoonvader was scheepstimmerman, die heeft de kantine van Promenade omgebouwd tot een woning voor ons.. Na twee jaar hebben we via het maatschappelijk werk een echte woning gekregen.
Ik heb bij Balamundi (de latere naam van Balatum) van alles gedaan. Zo heb ik er bij de vrijwillige brandweer en de EHBO gezeten. Maar rond 1980 ben ik gestopt met werken. Ik kreeg erg veel last van mijn rug, want ik had een hernia gekregen. Eerst had ik met het G.A.K. afgesproken dat ik halve dagen ging werken. Dat heb ik twee maanden gedaan, toen moest ik van de ene dag op de andere helemaal stoppen. Mijn huisarts en mijn neuroloog hebben toen weten te bereiken dat ik niet meer hoefde te solliciteren. Daarna heb ik veel vrijwilligerswerk gedaan.